Runderkamp Papers | ’04

Raad voor de Journalistiek
t.a.v. Mw Mr D.C. Koene Secretaris
p/a Joh. Vermeerstraat 22
1071 DR Amsterdam

20-01-2004035-6778064035-6778064

Demmink / Runderkamp, Laroes en NOS Journaal

Geacht college,

Op 14 januari heeft mr Joris Demmink een klacht ingediend tegen Lex Runderkamp, redacteur in dienst van het NOS-Journaal, ondergetekende in zijn hoedanigheid van hoofdredacteur van het NOS-Journaal en ,,het medium NOS-Journaal (de rechtspersoonlijkheid bezittende Stichting Nederlandse Omroepstichting)”

Wij zullen in deze brief inhoudelijk op de klacht van mr Demmink, verwoord door mr H.J.A. Knijff, ingaan. Maar eerst dit:

Voor alles wat het NOS-Journaal doet of nalaat bezit ik, als hoofdredacteur, de
eindverantwoordelijkheid. Mijns inziens gaat het om het journalistieke equivalent van de
ministeriële verantwoordelijkheid. In die zin ben ik ook direct verantwoordelijk voor alles wat Lex Runderkamp in deze kwestie heeft gedaan of nagelaten. Naar mijn idee is het logisch de klacht tot mij te beperken, aangezien er geen licht kan zitten tussen wat Runderkamp eventueel te verwijten valt en mijn volle verantwoordelijkheid daarvoor.

Via U zou ik de klagende partij willen verzoeken de klacht tegen de Stichting Nederlandse Omroepstichting in te trekken, en zoniet U te vragen hem niet-ontvankelijk te verklaren en wel op basis van het volgende: de Stichting waarvan hier sprake is –daar ga ik althans van uit- is de in de wet beschreven bestuurlijke entiteit die de zgn uitzendconcessie bezit, de organisatie die nu bekend staat als ‘Publieke Omroep’, geleid door een Raad van Bestuur. Deze Stichting beheert en bestuurt het totale complex dat publieke omroep heet en bezit geen (eind)verantwoordelijkheid voor de inhoud van programma’s.

De Stichting is te vergelijken met een holding, c.q. een uitgeversmaatschappij die kranten en/of tijdschriften uitgeeft. Via zogenoemde programma- dan wel redactiestatuten is de volle inhoudelijke onafhankelijkheid ten opzichte van stichting c.q. bestuur (c.q. directie) geregeld als het gaat om de positie van de hoofdredacteur. De Stichting kan, mag (en naar ik tot nu toe vaststel) wil zich niet bemoeien met het journalistiek opereren van in mijn geval het NOSJournaal.
Deze scheiding van verantwoordelijkheid (beschreven in het via onze website beschikbare programmastatuut) is van fundamenteel belang in de journalistiek. Vaststellen van inhoudelijke verantwoordelijkheid van de Stichting voor bestreden publicaties is in mijn ogen fundamenteel ongewenst.
Indien het toch tot een beoordeling van de klacht tegen de Stichting komt zou ik de Raad willen verzoeken mijn standpunt te bekrachtigen door de klacht, gericht tegen de Stichting, niet in behandeling te nemen.
Gemakkelijker echter zou het zijn, vandaar mijn beroep via U op de klagende partij, om de klacht tegen de Stichting in te trekken. Formeel is dat –voor mij althans- van groot belang terwijl het voor de materiële behandeling van de klacht geen betekenis heeft, aangezien ik volledig beschikbaar ben als hoofdredacteur tegen wie het klaagschrift zich richt; daarnaast betreft het hier een tuchtrechtelijke klacht en geen civielrechtelijke procedure.

Relevanter en interessanter is natuurlijk de inhoud van de klacht, die kort en goed neerkomt op de vraag hoe het NOS-Journaal in het onderhavige geval met (anonieme) bronnen is omgegaan, die in het door mr Knijff genoemde overleg andere mededelingen doen dan zij in de vertrouwelijkheid van het gesprek met ons hebben gedaan.
Dat maakt deze klacht –en dat realiseer ik mij- een moeilijke. Tegenover de ontkenning van mr Demmink staat een andere lezing onzerzijds, waarbij ik meen dat wij niet lichtvaardig met de gegaarde informatie om zijn gegaan.

De bijgevoegde artikelen van Panorama en de Gay-krant, plus de tekst van het
hoofdredactioneel commentaar dat wordt geciteerd, laat ik buiten beschouwing aangezien er, mijns inziens, geen directe relevante is voor de klacht tegen ondergetekende.

Voor een goed begrip van de werkwijze van het Journaal in deze volgt hieronder een
gedetailleerd verslag van researchredacteur en verslaggever Lex Runderkamp, die zich intensief met de onderhavige zaak heeft bezig gehouden. Het gaat hier om een vrij uitgebreide verklaring, om een compleet beeld te schetsen van de wijze van opereren van het Journaal.

Naar mijn inzicht wordt op deze wijze mijn stelling ondersteund dat onze informatie niet op lichtzinnige of gemakkelijke wijze in een uitzending terecht is maar is gebaseerd op de verklaringen van een relevante nieuwsbron uit de leiding van de betrokken media.

“Topambtenaar van justitie Joris Demmink trok al in 2000 de aandacht van de
researchredactie van het Journaal. In maart dat jaar deden we een onderzoek naar de vraag of de Belgische affaire Marc Dutroux vertakkingen had in Nederland. Het was de tijd dat de Zandvoortse kinderpornozaak weer was opgelaaid en de media voor de deur lagen bij de Belgische werkgroep Morkhoven. De naam Joris Demmink was me genoemd in gesprekken met opsporingsambtenaren. Die vertelden over een onderzoek dat in 1998 had gedraaid vanuit een zeer geheime locatie in Utrecht: een onderzoek naar een netwerk van topambtenaren, twee hoofdofficieren, een oud-bewindsman, een oud-advocaat van de Koningin en een enkele hoogleraar die seks met minderjarige jongens zouden hebben. Het onderzoek was gestart op aanwijzing van het College van Procureurs-Generaal – daartoe aangezet door de hoofdofficier van Amsterdam Vrakking.
Demmink speelde in dat onderzoek een belangrijke rol. Rechercheurs hadden het vermoeden dat deze topambtenaar informatie over het opsporingsonderzoek had doorgespeeld aan een van de hoofdverdachten, de Amsterdamse hoogleraar Van R., met wie hij bevriend was. De hoogleraar had daardoor vervolging weten te ontlopen, zo meenden de rechercheurs. Het hele zogeheten embargo-onderzoek was – in de visie van de betrokken justitie- en politiemedewerkers – op de klippen gelopen doordat opsporingsinformatie bij de verdachte was beland via de ambtelijke top.
Zo raakten wij geinformeerd over het feit dat de positie van Demmink in de top van justitie al jaren onderwerp van intern debat is. Bij zijn benoeming tot Secretaris-Generaal inventariseerde en onderzocht de AIVD ongeveer veertig geruchten over de levenswandel van Demmink.
Harde bewijzen ontbraken. Dus de AIVD gaf een verklaring van “geen bezwaar” tegen de benoeming. Maar de verdenking van notabene justitie-medewerkers tegen Joris Demmink is altijd blijven bestaan, weten we bij het Journaal uit eigen onderzoek.

8 oktober 2003 publiceren Panorama en de Gay Krant hun verhaal over de topambtenaar. Het Journaal krijgt voorinzage in de tekst maar besluit er niet over te publiceren. Want de bladen kunnen geen overtuigende bronnen aanhalen om de beweringen te onderbouwen. Nova zet de kwestie nationaal op de media-agenda met het Krol-interview. Maar wij houden vast aan de
lijn dat er eerst echt nieuws moet ontstaan.

Wel volgt de researchredactie de kwestie op de voet. Want wij weten dat er al zoveel ‘rook’ is over deze topambtenaar dat de zaak politiek zou kunnen exploderen. Zo ontdekken we in de volgende dagen dat de hoofdredacteuren Hitzert en Krol op zondag 19 oktober thuis bij Demmink zitten te praten. Zonder juristen. Opmerkelijk zo’n prive-ontmoeting bij de man thuis op zondag terwijl de officiele lijn van justitie is dat de bladen hard aangepakt gaan worden. We horen de volgende dag dat Demmink het interview niet afgedrukt wil zien in de Gay Krant en in Panorama. Het Journaal bericht niets over deze mislukte verzoeningsoperatie.

De media spreken steeds over “een topambtenaar” van justitie. Minister Donner dreigt alle media voor de rechter te slepen die de ambtenaar nader identificeren. Het ANP meldt:
“Minister Donner van Justitie ziet vooralsnog geen reden om een onderzoek in te stellen. ‘Er is nog geen spoor van rook, laat staan vuur’, aldus Donner in een reactie. De ziedende minister hekelde in het Radio 1 Journaal ‘deze vorm van journalistiek die op geruchten is gebaseerd’. Hij kwalificeerde het stuk als ‘moddergooien’.”
Ook de woordvoerder van minister Donner, Annemarie Stordiau, kondigt een stevige reactie van Justitie aan. Juristen bekijken hoe de twee tijdschriften kunnen worden aangepakt. Deze woordvoeringslijn wordt strak voortgezet hoewel wij weten dat het slechts een deel van de waarheid is. Want we weten bijvoorbeeld dat Henk Krol heimelijk benaderd is door een ambtenaar van justitie.

Het journalistieke moment voor het Journaal breekt aan op 14 oktober 2003. De
jongensprostituee Frank L. doet formeel aangifte bij justitie tegen Demmink. Woordvoerders van zowel parket Den Bosch als het College van Procureurs-Generaal in Den Haag bevestigen formeel tegenover het Journaal dat de rijksrecherche is ingeschakeld om de aanklacht te onderzoeken. Aangifte tegen de hoogste ambtenaar van Justitie is nieuws, menen we bij het Journaal. Daarom spreken we ook niet verhullend over “een topambtenaar”, zoals de meeste media wel doen. Dat de aangifte is gericht tegen de secretaris-generaal is relevant. Dus dat bericht het Journaal dan ook, zonder overigens de naam Joris Demmink te gebruiken. Want die
naam is niet relevant. Het is een kort bericht van 80 seconden, zonder verslaggever in beeld, niet al te nadrukkelijk gebracht.

De media gaan er vervolgens van uit dat Justitie nu het Journaal gaat aanpakken omdat wij de “topambtenaar” veranderd hebben in de “secretaris-generaal”. De minister had nog zo gezegd dat hij “dreigt met juridische stappen als de naam van de betrokken ambtenaar openbaar zou worden gemaakt”(ANP).

Maar mr. Knijff, de advocaat van Demmink, neemt het op de radio op voor het Journaal. “Het Journaal doet verslag van de gebeurtenis van vandaag (de aangifte/Lru). Dat is niet meer dan normaal.”

Twee dagen later meldt Justitie dat de aangifte weer is ingetrokken. De jongensprostitué zou hebben toegegeven dat hij een valse verklaring had afgelegd. Het Journaal meldt die ontwikkeling meteen al in de middagjournaals. En ook ‘s avonds meldt het Journaal dat de aangifte volgens justitie vals is. De researchredactie heeft wel een extra check uitgevoerd.
Diezelfde middag was via een tussenpersoon de melding gekomen dat de aangever Frank L. ontkent dat hij een valse aangifte heeft gedaan. Hij zou onder druk zijn gezet om zijn verklaring in te trekken. Ik ontmoet de jongen in Cromvoirt, een half uur voor het acht uur journaal. Logistiek staat alles klaar – camera, straalverbinding etc. Als deze getuige zelf aannemelijk kan maken dat Justitie niet de volledige waarheid vertelt, dan gaan we zijn bewering uitzenden, zo is met de hoofdredactie afgesproken. Op voorhand besluiten we om het acht uur journaal over te slaan, want de belangrijke inschatting over de betrouwbaarheid van de bron moet niet overhaast gemaakt worden. Na een lang gesprek oordeel ik zelf dat Frank L. deze avond geen overtuigend verhaal kan vertellen. Hij is gestresst, in de war, achterdochtig, wil vooral zichzelf rechtvaardigen. Dus de avondjournaals beperken zich tot de melding dat de aangifte tegen de topambtenaar is ingetrokken, precies op dezelfde wijze als alle ander media dat doen. Frank L. heeft zijn zaak inmiddels in handen gelegd van advocaat
Hamer uit Amsterdam.

Justitie draait die namiddag wel op volle toeren richting de media. Nog geen half uur nadat Frank L. zijn verklaring heeft ingetrokken gaat er een persbericht uit. Dat persbericht is al eerder die dag voorbereid terwijl Frank L. nog wordt verhoord, verklaren woordvoerders van het College van PG’s later tegenover ons. Annemarie Stordiau belt mij ongevraagd met een reactie van minister Donner (die in het buitenland verblijft). Het geeft aan dat Justitie alles in het werk stelt om het imago van de topambtenaar te repareren.

Drie dagen later, op zondag 19 oktober, zit Demmink thuis te praten met Henk Krol en Frank Hitzert. Het gesprek is tot stand gekomen dank zij bemiddeling van iemand die zich “Fred Bakker” noemt, een ambtenaar van justitie (hoofd wagenpark) die in het weekend namens de Secretaris-Generaal contact heeft gezocht met Henk Krol! Het Journaal heeft de hand gelegd op een emailcorrespondentie tussen Demmink en hoofdredacteur Hitzert van Panorama, waaruit blijkt dat het contact “achter gesloten deuren”, zoals het Journaal het in de betwiste uitzending noemde, daadwerkelijk op 19 oktober plaatsvond.

Demmink wil dat de bladen rectificeren; de bladen willen dat niet. Ze willen slechts
weerwoord halen op het eerdere artikel. Er wordt die zondagavond een interview uitgetypt.

Enkele citaten uit de originele tekst die aan Demmink wordt gemaild.

QUOTE

UNQUOTE

QUOTE

UNQUOTE

Die “goede vriend” was de Nederlandse ambassadeur in Praag in die jaren, geeft Demmink toe in het gesprek.

De bladen houden Demmink voor dat de eigenaar van de Pinocchiobar en een chauffeur van de club Demmink herkend hebben op een foto. Demmink zegt:

QUOTE

UNQUOTE

Dat is één van de “jonge mannen” waarover het Journaal spreekt.

Demmink laat aan Hitzert weten dat hij het niet eens is met het interview.

Demmink bestrijdt de weergegeven feiten niet. Hij had een rectificatie verwacht.

Wij verwachten dat Demmink nu wel naar de rechter zal stappen. Maar omdat geen van de partijen een duidelijke stap zet berichten we er niet over in het Journaal.

Op 5 november verschijnt, na het laatste gesprek ten kantore van mr. Knijff in aanwezigheid van alle juristen, het wat tweeslachtige hoofdredactionele commentaar van de twee bladen, met als inleiding dat het “tijd is om u eens bij te praten.” Het is geen echte rectificatie, maar er staat wel: “Wij concluderen dat onze oorspronkelijke bronnen op basis waarvan de indruk werd gewekt dat hij (de topambtenaar) zich schuldig heeft gemaakt aan onoorbaar gedrag onbetrouwbaar zijn gebleken.”

Kort voor 5 november al krijg ik een telefoontje van een bron, die mij al langer veel details verstrekt over de kwestie. Die meldt: er is rumoer op de redacties, want redacteuren begrijpen niet dat hun bladen moeten rectificeren terwijl Demmink in zijn gesprekken heeft toegegeven dat hij op jonge mannen valt. (De hoofdredacteuren zwijgen kennelijk niet op hun eigen redacties).
Ik vind dat een opvallend element in het verhaal. Want het zou verklaren waarom Demmink zo opereert in deze kwestie. Waarom hij de bladen niet juridisch aanpakt. De woordvoerder van minister Donner had al tegen me gezegd: “Ik heb hem geadviseerd om met juridische middelen keihard terug te slaan, maar hij wil dat niet.”

Om dit gegeven te checken bel ik met ‘de Journaalbron’. Betrokkenen hebben moeten beloven dat ze nooit iets naar buiten zullen brengen over de “deal” met Demmink, gemaakt op 30 oktober 2003 op het kantoor van mr. Knijff. Wie de afspraak schendt vreest juridische gevolgen. Dus ik kan niet zeggen met wie ik heb gesproken. Het Journaal wil zijn bronnen niet nader omschrijven. Maar om de journalistieke methode van het Journaal te kunnen beoordelen is wel van belang te weten dat we informatie uit de eerste hand hebben gekregen van een van de hoofdredacteuren (of van beiden).

Ik bel de Journaalbron die eerst om geheimhouding vraagt en vervolgens begint te vertellen. Hij zegt meteen: “Ik ben tegen mijn zin onderdeel van een doofpotaffaire geworden.” Ik noteer dat in mijn kladblok en laat dat tijdens het telefoongesprek al aan mijn collega Robert Bas zien. De zwarte delen beschermen de bron.

Hierboven in mijn notitieblok staat:

Ik nu onderdeel doofpotaffaire
Geen dienstauto in Anne Frankp
Ik heb eieren voor m’n geld gekozen
Ik ben niet “met de dienstauto” In het AFP geweest.
Hamer, brief Justitie
thuis Krol

Ook de chef Binnenland van het Journaal, Edith Janmaat, kan bevestigen dat er een gesprek met de Journaalbron plaatsvindt, want ik meld haar via de computer gedurende het gesprek: “Heb XXX nu aan de lijn”. Edith kijkt naar mij om en lacht. Zij had mij namenlijk gezegd dat de hoofdredacteuren al dagen niets wilden zeggen.

Al snel onderbreek ik de bron, want over alles wat hij mij verteld moet ik zwijgen, zo hebben we afgesproken. Ik wil hém dus vertellen (en dus checken) dat ik heb gehoord dat Demmink heeft toegegeven in een gesprek met de hoofdredacteuren dat hij op jonge mannen valt. De Journaalbron beaamt het direkt. Demmink heeft drie jonge mannen genoemd met naam en toenaam, onder wie de Tsjechische vriend die zo’n twintig jaar jonger is dan hij. De Tsjech heeft hij leren kennen tijdens een zijn vele bezoeken aan Praag. De jongen was een pornoster in homoseksuele films. De kwetsbaarheid van de topambtenaar, zo was gebleken in het privégesprek
achter gesloten deuren, zit hem er in dat hij met zijn clubbezoeken in Praag niet kan
uitsluiten dat hij ooit met een minderjarige geslapen heeft. Hij is er nooit bewust op uit
geweest, maar kan het niet uitsluiten. Hij zou ook hebben gezegd, probeer ik te checken bij de Journaalbron, dat hij niet altijd om de leeftijd heeft gevraagd. Ook dat beaamt de bron. Dat heeft Demmink gezegd toen het gesprek ging over Fons Spooren. Demmink kon zich het argument van Spooren dat hij nooit om de leeftijd van de jongensprostitué’s had gevraagd heel goed voorstelen. Demmink kan niet uitsluiten dat hem hetzelfde is overkomen.

Ik realiseer me dat ik op een belangrijk punt ben aangekomen. De bevestiging van de
Journaalbron verklaart waarom de topambtenaar niet naar de rechter is gestapt. Het verklaart ook waarom de topambtenaar alles via onderonsjes probeert te regelen. Dus ik leg de bron voor dat ik daar in het Journaal melding van wil maken. Tenzij de betrokken bladen publiekelijk gaan ontkennen dat dit achter gesloten deuren is gezegd.
De Journaalbron belooft berichtgeving in het Journaal op dit punt niet te zullen ontkennen. Maar kan het publiekelijk niet gaan bevestigen.

Ik bel op 5 november de advocaat van Demmink, mr. Knijff. We voeren een vrij lang gesprek. Ik leg hem uit dat ik het een probleem vind om me te beperken tot het simpele bericht dat de bladen gerectificeerd hebben. De zaak is gecompliceerder, zeg ik. Ik vertel ongeveer alles wat ik weet over Demmink aan de advocaat, inclusief het geheime Utrechtse onderzoek. Dit om mijn punt te onderstrepen dat er wel degelijk sprake is van ‘rook’ rondom de SG (wat de minister ontkent). Het geheime onderzoek, ja, dat kent mr. Knijff. “Maar dat heeft toch tot niets geleid?” Natuurlijk verwacht ik dat de advocaat gaat ontkennen dat er achter gesloten deuren iets is toegegeven. Maar ik weet ook van de Journaalbron dat de advocaat zelf niet bij die gesprekken aanwezig is geweest. Dat vraag ik hem ook, ter bevestiging. Mr. Knijff erkent dat
zijn cliënt zonder juridische adviseurs met de hoofdredacteuren heeft gesproken. “ Dus ik weet niet wat daar allemaal besproken is,” erkent hij.

In algemene zin ontkent hij dat Demmink zoiets als seks met minderjarigen zou hebben gehad.
Ik zeg dat ik dat best wil aannemen, maar het gaat erom dat de topambtenaar een levenswandel heeft waarbij hij niet kan uitsluiten dat het wel eens verkeerd is gegaan. Dat hij niet altijd de leeftijd zou hebben gevraagd “ach wat moet het Journaal daar mee?”, vraagt Knijff. Als wij, heteroseksuelen, een jonge vrouw ontmoeten, dan vragen we toch ook niet hoe oud ze is? Het is een vreemd gesprek. Maar een kernachtige ontkenning, gebaseerd op feiten, is het niet. De boodschap van de advocaat is: ik was er niet bij en mijn cliënt ontkent alles.

Ik heb er bewust voor gekozen om de privé-advocaat van Demmink om commentaar te vragen, niet het ministerie. Het gaat hier immers om het privé-leven van de ambtenaar. Toch word ik binnen een half uur gebeld door de woordvoerster van de minister, Annemarie Stordiau. Ze zegt te weten dat ik zojuist met Knijff heb gesproken. Hij vond het een prettig gesprek, zegt zij, maar hij is er niet zeker van dat alles goed zal komen. Dat bevestig ik. Ik leg haar uit dat de lijn van het Journaal zal zijn: de bladen zijn vandaag door de knieën gegaan, maar het uitblijven van de aangekondigde juridische stappen heeft te maken met het verleden van de topambtenaar. Hij is gewoon niet van onbesproken gedrag. Dat belemmert hem om de positie van SG ook juridisch keihard zuiver te houden.
De kwetsbaarheid van de SG mag ook blijken uit een citaat dat Panorama en de Gay Krant optekenen tijdens het verboden interview:

Ook dit illustreert de kwetsbaarheid van de hoogste ambtenaar van Justitie.

Het Journaal bericht die avond over de bladen die door de knieën zijn gegaan. In de slotalinea leg ik uit waarom de zaak in der minne is geschikt. Dat is de betwiste alinea, die aan het eind van het verhaal opduikt omdat het duiding is. Als we het gedrag van Demmink op zich zelf nieuwswaardig hadden gevonden zou het aan het begin van het Journaalbericht hebben gestaan.

Mr. Knijff belt meteen na acht uur en protesteert dat het Journaal suggereert dat zijn cliënt seks heeft met minderjarigen. Ik verwijs naar de letterlijke tekst, waarin dat absoluut niet staat.
Zijn cliënt kan het niet uitsluiten, dat is wat het Journaal beweert. En dat maakt dat de zaak in der minne is geschikt. Maar mr. Knijff houdt vol dat het Journaal suggereert dat de SG seks heeft met minderjarigen. Om hem ter wille te zijn zeg ik toe om in de latere uitzending expliciet in de laatste alinea erbij te vermelden dat van “onoorbaar gedrag” nooit is gebleken.
Het debat die avond raakt de kern van onze twist. Volgens Demmink heeft het Journaal
beweerd dat hij seks met minderjarigen zou hebben gehad. Dat is de misvatting. Het Journaal heeft alleen willen beweren dat de kwestie met de bladen in der minne is geschikt omdat a) de bladen hun feiten niet konden hard maken en b) Demmink zich kwetsbaar voelt over zijn privé-leven.

Na publicatie in het Journaal krijgen wij, net als de bladen, te maken met het dubbele gezicht van Joris Demmink. Naar buiten toe wordt het bericht in het Journaal bestreden, maar intern stuurt Demmink aan op een onderonsje. Eerst verzoekt hij ons te rectificeren omdat de hoofdredacteuren zouden ontkennen met ons gesproken te hebben. Dat weigert het Journaal.
Vervolgens hoeft het Journaal niet te rectificeren maar slechts de gelegenheid te geven aan mr. Knijff om in het Journaal – enkele dagen later – te kunnen zeggen dat zijn cliënt het niet met de berichtgeving eens is. Ook dat weigeren we. Vervolgens komt het voorstel om in een verslag over de kwestie Anne Frankplantsoen (de rechtbank doet later die week uitspraak) terloops mee te nemen dat de topambtenaar het niet eens is met de eerdere melding in het Journaal dat hij op jonge mannen valt en niet altijd naar de leeftijd heeft gevraagd. We hoeven mr. Knijff dan niet eens te interviewen. Ook dat weigert het Journaal. Dan kondigt mr. Knijff “fermere
juridische stappen”s aan. Wij zeggen dat we dat met vertrouwen tegemoet zien.”

Tot zover het verslag van Lex Runderkamp, waaraan ik nog het volgende zou willen
toevoegen.

De relevantie van de publicatie wordt door de klager niet ter discussie gesteld. Uiteraard hebben wij afgewogen of zaken die een kennelijk privé-karakter hebben, toch een plek in de openbaarheid zouden moeten vinden. Wij hebben, gegeven de belangwekkende positie van de secretaris-generaal van het ministerie van justitie, de hoogste ambtenaar dus van het departement waar wetten worden voorbereid en gemaakt en morele kaders in wetgeving worden vastgelegd, gemeend wel tot publicatie te moeten overgaan: zijn functioneren zou ongetwijfeld precair worden indien zijn persoonlijke handel en wandel ter discussie zou komen te staan en daardoor mogelijk het opereren van het departement beïnvloeden.
Ik vind dat, en dat meen ik, overigens een moeilijke afweging, die ook speelde in de zaak-Oudkerk, omdat ik me realiseer wat de gevolgen kunnen zijn van aanhoudende publiciteit voor de persoonlijke en werkomstandigheden van mensen die door onze belangstelling worden getroffen. Dit terzijde.

Mr Demmink vraagt U ons te verzoeken Uw uitspraak ook in uitzendingen van het NOS-Journaal te openbaren, ik neem aan in samengevatte vorm.
Zoals U wellicht weet heeft het NOS-Journaal het zogenoemde convenant met de Raad niet ondertekend; wij hebben bezwaren tegen het in onze ogen te grote automatisme dat uitspraken in het eigen medium gepubliceerd dienen te worden (tenzij er zwaarwegende belangen zijn die zich daartegen verzetten). Het convenant schakelt op dit punt in essentie –meen ik althans- de eindverantwoordelijkheid van de hoofdredacteur voor de publicaties in zijn of haar medium te
zeer uit en is daarbij niet toegesneden op het medium televisie.

Ik hecht er echter aan om in deze zaak nu al te verklaren dat, indien de Raad de klacht van mr Demmink volgt, het NOS-Journaal die uitspraak (in samengevatte vorm) zal publiceren in de eigen uitzending. Dat lijkt mij een kwestie van ‘fair play’. Ik neem aan dat mr Demmink het met mij eens zal zijn dat publicatie in het Journaal achterwege kan blijven indien de klacht wordt afgewezen.
Tot slot: de volledige tekst van de uitspraken van Uw Raad publiceren wij, voor zover ze het NOS-Journaal betreffen vanzelfsprekend, altijd op onze website, die sinds 15 mei 2003 actief is.

Op basis van bovenstaande wil ik volhouden dat het NOS-Journaal terecht en op juiste wijze heeft geopereerd, en verzoek ik de Raad de klacht van mr Demmink af te wijzen.

Met vriendelijke groet,

Hans Laroes
Hoofdredacteur NOS Journaal

Plaats een reactie